About this search function

You can search through the full text of all articles by filling in your search term(s) in the search box. If you press the ‘search’ button, search results will appear. This page contains filters, which can help you to quickly find the article you are looking for. At the moment, there are two different filters: category and year.

Citeerwijze van dit artikel:
Anne Smit MSc., Masha Antokolskaia and Catrien Bijleveld, ‘Beschuldigingen van seksueel kindermisbruik tijdens een civielrechtelijk geschil over kinderen: aard, context en afhandeling’, Family & Law 2017, juli-september, DOI: 10.5553/FenR/.000033

DOI: 10.5553/FenR/.000033

Family & LawAccess_open

Artikel

Beschuldigingen van seksueel kindermisbruik tijdens een civielrechtelijk geschil over kinderen: aard, context en afhandeling

Authors
DOI
Show PDF Show fullscreen
Abstract Author's information Statistics Citation
This article has been viewed times.
This article been downloaded 0 times.
Suggested citation
Anne Smit MSc., Masha Antokolskaia and Catrien Bijleveld, 'Beschuldigingen van seksueel kindermisbruik tijdens een civielrechtelijk geschil over kinderen: aard, context en afhandeling', Family & Law July 2017, DOI: 10.5553/FenR/.000033

    De studie beoogt aan de hand van 87 dossiers van gezag- en omgangsonderzoeken door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) meer inzicht te krijgen in situaties waarin de ene ouder de andere ouder in het kader van een (echt)scheiding beschuldigt van seksueel misbruik van kinderen. De dossiers zijn gekoppeld aan bijbehorende civielrechtelijke beschikkingen en het Justitiële Documentatiesysteem. Hierdoor is de problematiek van verschillende kanten belicht. Uit het onderzoek blijkt dat het over het algemeen complexe zaken zijn, waarin naast de BSKM nog meer problemen zijn binnen de gezinnen. De aard van het vermeende seksueel misbruik is ernstig, en de kinderen gemiddeld jong. Regelmatig is de beschuldiging geuit bij politie en hulpverlening vóór de rechtszaak en het raadsonderzoek. De rechtszaken betreffen over het algemeen procedures omtrent gezag, verdeling van zorg- en opvoedingstaken en omgang. Vrijwel nooit is vast te stellen of het seksueel kindermisbruik heeft plaatsgevonden. Slechts drie ouders zijn veroordeeld voor het misbruik. Eén vader is vrijgesproken, twee vaders zijn niet nader vervolgd omdat zij ten onrechte als verdachte waren aangemerkt. Civiele rechters die beslissingen moeten nemen over de kinderen staan voor een dubbel dilemma: het al dan niet serieus nemen van de beschuldiging kan schadelijke gevolgen hebben voor kinderen, en daarnaast kan, vanwege de onzekerheid over de gegrondheid, een beslissing tot nader onderzoek ook schadelijk zijn omdat dit het proces verlengt. De RvdK adviseert de rechtbank regelmatig om definitieve beslissingen omtrent de kinderen aan te houden, in afwachting van bijvoorbeeld hulpverlening of een ondertoezichtstelling. Het is echter doorgaans niet de waarschijnlijkheid van het SKM, maar de gevolgen van de beschuldiging zelf waar de RvdK zijn zorgen regelmatig over uit. Hierdoor lijkt het dat de beschuldiging, en niet het potentiële misbruik, een katalysator is voor onwenselijke gevolgen voor de kinderen.
    ---
    This study aims to provide insight into allegations of child sexual abuse in the context of divorce and related proceedings by reviewing 87 files concerning investigations by the Dutch child protective service (CPS). These files are linked to the court rulings about the families in question, as well as the criminal record database. This makes it possible to look at this problem from various angles. The study shows that the cases are generally complex, in which aside from the allegations of sexual abuse, other issues existed within the families. The nature of the alleged abuses were serious, and the children were relatively young. Often an allegation was made to the police and social work organizations before the civil proceeding and investigation by the CPS. The proceedings generally concerned matters relating to the custody of and access to the children. It was very rarely possible to determine whether the child sexual abuse had actually taken place. Only three fathers were convicted of the abuses concerned. One father was acquitted and two fathers were wrongfully identified as suspects. Civil judges who have to make decisions about the children are faced with a double dilemma: firstly, the decision of whether or not to take the allegation seriously can have damaging consequences for the children involved. Secondly, the choice to proceed with further investigation and aid within the family, due to uncertainty as to the veracity of the allegation(s) in question, can lead to a prolonged process that damages the child. The study shows that the CPS often advises the court to postpone definitive decisions about the children so that social work organizations can provide more information on the matter at hand. However, the study also shows that it is generally not the potential abuse, but the allegation itself that the CPS expresses concern about.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 1. Inleiding

      Deze studie beoogt aan de hand van 87 dossiers van gezag- en omgangsonderzoeken door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) meer inzicht te krijgen in de situaties waarin de ene ouder de andere ouder in het kader van de scheiding beschuldigt van seksueel misbruik van kinderen. Het gaat hier om gedrag dat een strafbaarstelling zou opleveren als het bewezen zou worden, in tegenstelling tot grensoverschrijdend seksueel gedrag. Wij onderzoeken waar de ouder precies van beschuldigd wordt en of het vage of juist specifieke vermoedens betreft. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de kenmerken van de ouders en kinderen, wat er nog meer speelt in deze families en in welke fase van het conflict de beschuldiging wordt geuit. Er wordt verder onderzocht of de beschuldiging tijdens de echtscheidingsprocedure wordt geuit of dat de vermoedens van seksueel kindermisbruik (SKM) pas naar boven komen als de ouders al enige tijd uit elkaar zijn. Een ander belangrijk punt dat wij in deze studie belichten is of duidelijk wordt of SKM heeft plaatsgevonden.

      Elk jaar wordt een groot aantal kinderen geconfronteerd met de scheiding van hun ouders. In 2015 werden ongeveer 36.000 huwelijken ontbonden door echtscheiding. In 2014 waren bij ongeveer 20.000 echtscheidingen minderjarige kinderen betrokken, dit waren in totaal 35.700 kinderen.1x Ter Voert 2016. Er worden niet alleen veel huwelijken ontbonden waar minderjarige kinderen bij betrokken zijn, ook veel ongehuwde ouders met kinderen gaan uit elkaar. Per jaar beëindigen ruim 60.000 ongehuwde stellen hun relatie.2x Spruijt & Kormos 2014, p. 19-26. In totaal worden in Nederland ruim 55.000 minderjarige kinderen per jaar geconfronteerd met de (echt)scheiding van hun ouders.3x Spruijt & Kormos 2014.

      De meeste scheidingen verlopen constructief, en vaak gaan de ouders vreedzaam uit elkaar. Het CBS rapporteert dat in 2015 slechts 5.000 van de 36.000 echtscheidingen op tegenspraak waren, het grootste gedeelte van de echtscheidingen was op gezamenlijk verzoek.4x Ter Voert 2016. Ook wordt er gerapporteerd dat 70% van de scheidingen, zowel echtscheidingen als verbroken relaties, goed verloopt.5x Van Lawick, p. 129-150. Desalniettemin heeft elke scheiding invloed op de relatie tussen de kinderen en de ouders en kan dit negatieve gevolgen voor kinderen hebben. Eén van de ouders verlaat het ouderlijk huis, de woonsituatie verandert, soms moeten de kinderen verhuizen en van school veranderen, in geval van co-ouderschap moeten zij tussen twee huizen pendelen en soms krijgen ouders een nieuwe partner. Ook zouden kinderen zich schuldig kunnen voelen over de scheiding.6x Baracs & Vreeburg-Van der Laan 2014. Dit soort stressvolle gebeurtenissen kan zich weer vertalen in slechtere schoolprestaties en het vertonen van risicovol gedrag, waaronder het gebruik van alcohol en drugs.7x Amato & Sobolewski 2001, p. 900-921. De lange termijn gevolgen kunnen zelfs de volgende generaties treffen: volgens een studie uit 2005 kan een scheiding gevolgen hebben voor kleinkinderen die ten tijde van de scheiding nog niet geboren waren.8x Amato & Cheadle 2005, p. 191-206.

      Niet alle scheidingen verlopen vreedzaam; sommige scheidingen gaan gepaard met conflicten tussen de ouders. Conflicten kunnen uiteenlopende onderwerpen betreffen, zoals: alimentatie; verdeling van de boedel; gebruik van de echtelijke woning; en verdeling van zorg- en opvoedingstaken. In dergelijke conflictueuze scheidingen hebben ouders veel moeite met het maken van afspraken over de kinderen, zoals het gezag, het verblijf, de verdeling van zorg- en opvoedingstaken of de omgang. Het komen tot afspraken over kindgerelateerde zaken kan in het kader van de scheiding lang duren en na de scheiding tot herhaaldelijke vervolgprocedures leiden. In de volksmond worden dit soort scheidingen ook wel ‘vechtscheidingen’ genoemd. Onduidelijk is hoe frequent vechtscheidingen voorkomen, gedeeltelijk vanwege de problemen rondom de definitie en vanwege het ontbreken van statistische data. De meest recente schatting is dat er tussen de 3.500 en 6.000 kinderen per jaar betrokken zijn bij een vechtscheiding.9x Antokolskaia 2016, p. 27-42. Het is bekend dat als een kind aan een ouderlijk conflict wordt blootgesteld tijdens of na de scheiding, dit een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van het kind.10x Gilmore 2006, p. 344-365.

      Tijdens een (v)echtscheiding of de vervolgprocedures over de kinderen kunnen er – over en weer – beschuldigingen geuit worden. Deze beschuldigingen kunnen van verschillende aard zijn, zoals huiselijk geweld, niet-nakoming van financiële verplichtingen en verwaarlozing van de kinderen. Deze studie behelst een onderzoek naar een bijzonder ernstige beschuldiging, te weten een beschuldiging van seksueel kindermisbruik (BSKM).

      Als een van de ouders de andere ouder beschuldigt van SKM, is het voorstelbaar dat deze kinderen een nog groter risico op beschadiging lopen dan bij een (v)echtscheiding zonder een dergelijke beschuldiging. Als er inderdaad seksueel misbruik plaatsvindt, en daarmee de beschuldiging gegrond is, dan hebben de betrokken kinderen niet alleen te maken met de schadelijke gevolgen van de scheiding en het conflict tussen de ouders, maar ook met potentieel beschadigend seksueel misbruik. De kans op onder andere psychopathologie, zoals stemmingsstoornissen, angststoornissen en depressie, is significant hoger bij kinderen die seksueel misbruikt zijn en dit risico is nog groter als het kind door een bekende dader, zoals een ouder, is misbruikt.11x Molnar, Buka & Kessler 2001, p. 753-760. Mensen die in hun jeugd slachtoffer waren van SKM hebben op verschillende gebieden meer moeite met de transitie naar volwassenheid dan mensen die geen slachtoffer waren van SKM.12x De Jong & Bijleveld 2015, p. 34. Afifi e.a. concluderen in hun Canadese studie dat wanneer kinderen zowel een ouderlijke scheiding als kindermishandeling (waaronder seksueel kindermisbruik) meemaken, de kans op psychische stoornissen en zelfmoord stijgt.13x Afifi, Boman, Fleisher & Sareen 2009, p. 139-147.

      Als er geen seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, en daarmee de beschuldiging ongegrond is, dan zouden de betrokken kinderen alsnog negatieve gevolgen kunnen ondervinden van de beschuldiging, het daarmee gepaarde ouderlijk conflict en de gevolgen ervan. Hierbij valt te denken aan contact met hulpverleningsinstanties, zoals huisartsen en Veilig Thuis (voorheen AMK14x Advies- en Meldpunt Kindermishandeling ), die ingeschakeld worden naar aanleiding van de beschuldiging, rechtszaken en een eventueel onderzoek door de RvdK op verzoek van de rechter. Ook kan de politie naar aanleiding van een aangifte besluiten om een onderzoek te starten, in het kader waarvan de kinderen worden gehoord. Deze onderzoeken en gesprekken kunnen belastend zijn voor kinderen en veel tijd in beslag nemen. Daarnaast is het mogelijk dat het contact tussen de kinderen en de beschuldigde ouder vanaf de BSKM afneemt of stopt, omdat de beschuldigende ouder de kinderen bij hem weghoudt of de rechter besluit het contact/de omgang (tijdelijk) stop te zetten.15x In deze studie verwijzen wij naar de vader als beschuldigde ouder; dit is zelden de moeder.

      De kinderen zijn in die zin ‘gevangen’ in een situatie volgend op de BSKM: hoe dan ook worden zij geconfronteerd met de (echt)scheiding van hun ouders en alle gevolgen van dien, en om te kunnen vaststellen of het misbruik heeft plaatsgevonden kunnen de kinderen ook worden onderworpen aan ingrijpende onderzoeken van verschillende aard. Dit zou al negatieve invloed kunnen hebben op het welzijn van de betrokken kinderen, ongeacht of de beschuldiging gegrond blijkt te zijn. Vervolgens is het de vraag of de kinderen daadwerkelijk misbruikt zijn of dat de beschuldigende ouder bewust of onbewust een ongegronde beschuldiging heeft geuit. Als er daadwerkelijk seksueel misbruik door een van de ouders is gepleegd, dan zullen de kinderen met die gevolgen om moeten gaan. Echter, zelfs als de beschuldiging ongegrond was, dan zouden de kinderen te maken kunnen hebben gehad met een hoogopgelopen ouderlijk conflict en een problematische relatie met de ouder(s). De ongegronde beschuldiging heeft ergens zijn oorsprong gevonden: binnen de context van een vechtscheiding of de nasleep daarvan, waarin beschuldigingen over en weer geuit worden; een ongeruste ouder die signalen van een kind verkeerd interpreteert; of een ouder die moedwillig besluit een laatste redmiddel in te zetten om beslissingen in de strijd rond de kinderen in zijn of haar voordeel te laten uitvallen. Ongeacht de reden zitten de kinderen in de gevallen van een ongegronde BSKM in een problematische situatie, waarin hun relatie met (een van) de ouders in het geding is.

      Deze problematiek is actueel. Op 15 december 2016 deed het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een uitspraak in een zaak waar een moeder door de Finse rechtbank en het hof was veroordeeld voor laster, omdat zij de vader valselijk beschuldigd had van seksueel misbruik van hun dochter tijdens hun strijd over omgang tussen de vader en het kind.16x EHRM 15 december 2016 (M.P./Finland), nr. 63487/12. De vader stelde dat de moeder dit deed om zo eenhoofdig gezag te krijgen en hem de toegang tot zijn dochter te ontzeggen. De moeder beweerde echter te handelen uit oprechte ongerustheid. In de overweging van het EHRM stond de balans centraal tussen de noodzaak kinderen te beschermen tegen potentieel serieuze schade en een ouder te beschermen tegen onjuist verdacht worden van misbruik van zijn of haar kind. Het EHRM stelde dat de uitspraak van de rechter in strijd was met het recht op vrijheid van meningsuiting dat en de veroordeling voor laster buitenproportioneel was. Deze uitspraak kwam uitvoerig aan bod in een Nederlandse vechtscheidingszaak, waarin een soortgelijke situatie zich voordeed.17x http://www.ad.nl/home/vechtscheiding-mag-moeder-misbruikhistorie-van-ex-melden~aee84760/ (geraadpleegd op 31 januari 2017). Tijdens deze zitting werd duidelijk dat er geen protocol is voor BSKM tijdens echtscheidingsprocedures.18x Via de mail medegedeeld aan de eerste auteur.

      Het is niet duidelijk hoe vaak beschuldigingen van seksueel misbruik van (een van) de kinderen in de context van (echt)scheidingen en de nasleep daarvan voorkomen. Smit, Antokolskaia & Bijleveld lieten in hun overzicht van internationale literatuur zien dat er weinig tot geen studies zijn die betrouwbare uitspraken doen over de prevalentie van BSKM tijdens of na (echt)scheidingen.19x Smit, Antokolskaia & Bijleveld 2015, p. 1373-1384. Er wordt echter een voorzichtige schatting gegeven van 2% van alle echtscheidingen.20x Thoennes & Pearson 1988, p. 1-28 en Thoennes & Tjaden 1990, p. 151-163. Ook is niet met zekerheid vast te stellen hoe vaak deze beschuldigingen gegrond of ongegrond zijn. De auteurs doen een voorzichtige uitspraak dat één op de zeven à acht beschuldigingen ongegrond blijkt te zijn. Dit wil echter niet zeggen dat de rest van de beschuldigingen op waarheid berust; in de meerderheid van de gevallen is niet vast te stellen of er misbruik heeft plaatsgevonden.21x Bala, Mitnick, Trocme & Houston 2007, p. 26-56; McGraw & Smith 1992, p. 49-62; Faller 1991, p. 86-91; en Thoennes & Tjaden 1990. Uit de literatuurstudie22x Smit, Antokolskaia & Bijleveld 2015. kwam naar voren dat in de bestaande literatuur het probleem van BSKM wordt benoemd en erkend. Er is echter een opvallend gebrek aan onderzoek, empirisch en anderszins.

      Al met al stellen wij dat, hoewel het kwantitatief gezien vermoedelijk niet om een vaak voorkomend probleem gaat, het probleem potentieel wel zeer ernstig is. Het plaatst de rechters die in het kader van de afwikkeling van de scheidingen en vervolgprocedures over de kinderen met de BSKM worden geconfronteerd voor een moeilijk dilemma; zij moeten beslissingen maken omtrent gezag, verblijf, verdeling van zorg- en opvoedingstaken en omgang. Het valt te verwachten dat voor deze beslissingen de gegrondheid of ongegrondheid van de BSKM belangrijk is. Aan de ene kant, als de rechter het zekere voor het onzekere zou nemen, zou het kind mogelijk worden onderworpen aan ingrijpende onderzoeken, en verliest het al dan niet tijdelijk het contact met de beschuldigde ouder, terwijl het seksueel misbruik misschien niet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Aan de andere kant, als de rechter de beschuldiging niet serieus zou nemen en geen gevolgen daaraan zou verbinden, loopt het kind risico om bloot te worden gesteld aan een gevaarlijke situatie, waarin het misbruik wordt voortgezet.

      Het is van groot belang om aan de rechters houvast te bieden om hen in staat te stellen om dit soort beschuldigingen beter te kunnen beoordelen. Daartoe is het nodig een beter beeld te krijgen van de aard van de beschuldigingen en de context waarin de beschuldigingen plaatsvinden. In deze studie worden 87 dossiers van de RvdK als startpunt gebruikt om inzicht te krijgen in de aard van de beschuldigingen en de situaties, omstandigheden en kenmerken van de zaken waarin beschuldigingen van SKM worden geuit. De 87 dossiers van de RvdK zijn geselecteerd op beschuldiging van SKM door een van de ouders van de andere ouder tijdens een civielrechtelijk geschil over kinderen en vervolgens met behulp van een scoringsformulier onderzocht. Vervolgens zijn de beschikkingen van de civiele rechter nagetrokken en geanalyseerd, alsmede de informatie uit het Justitiële Documentatiesysteem. Op deze manier streven wij om een beeld te geven van de aard van de beschuldiging, het soort, de context van het conflict en de zaken waarin de BSKM plaatsvindt en van de behandeling daarvan door verschillende instanties.

    • 2. Onderzoeksvragen

      Wij zullen de volgende onderzoeksvragen proberen te beantwoorden:

      1. Wat zijn de kenmerken van de gezinnen en het conflict?

        • Zijn ouders gescheiden of uit elkaar?

        • Hoe lang zijn de ouders al gescheiden of uit elkaar ten tijde van het raadsonderzoek?

        • Hoe is gezag en verblijf, verdeling van zorg- en opvoedingstaken, en omgang geregeld vóór het raadsonderzoek?

      2. In welke fase van het conflict wordt de BSKM geuit?

      3. Kenmerken van de beschuldiging

        • Wie beschuldigt wie?

        • Waarvan wordt beschuldigd?

        • Waar is de beschuldiging op gebaseerd?

        • Waar wordt de beschuldiging gemeld?

      4. In hoeveel zaken is bekend of het vermeende seksueel kindermisbruik heeft plaatsgevonden?

      5. Afdoening:

        • Wat beslist de familierechter omtrent gezag en omgang, verdeling zorg- en opvoedingstaken en hoofdverblijfplaats van de kinderen na de BSKM?

        • Hoeveel tijd zit er tussen de BSKM en de eerste beschikking van de rechtbank na het advies van de RvdK?

      6. Neemt de rechter andere beslissingen over de kinderen afhankelijk van de waarschijnlijkheid van het SKM?

      7. Wat is er bekend over de gevolgen van de BSKM voor het gezin?

    • 3. Methode

      In deze studie hebben wij dossieronderzoek verricht, dat bestond uit drie onderdelen. Vanwege lage prevalentie van BSKM door een ouder in de (echt)scheidingszaken en vervolgprocedures over kinderen, is het nagenoeg onmogelijk om uit deze zaken een random steekproef van relevante zaken te trekken. Daarvoor moeten immers tientallen duizenden zaken per jaar worden onderzocht, waarvoor de Raad voor de Rechtspraak wegens onevenredige belasting van de rechtbanken geen toestemming kon verlenen. Om dit probleem op te lossen is besloten om dossiers van de RvdK te analyseren. Deze zaken, waarin een raadsonderzoek door de rechter is aangevraagd, zijn als startpunt gekozen, omdat de rechters in problematische zaken over kinderen over het algemeen een raadsonderzoek gelasten,23x Smit, Antokolskaia & Bijleveld 2015. en een BSKM in vrijwel alle gevallen een sterke aanwijzing zal zijn voor een raadsonderzoek. Aldus is allereerst een steekproef getrokken van onderzoeken uitgevoerd door de RvdK in gezag- en omgangszaken. Uit deze steekproef zijn alle zaken geselecteerd waarin een van de ouders de andere ouder beschuldigt van seksueel misbruik van een (van de) kind(eren). Daarna zijn deze onderzoeken gekoppeld aan de beschikkingen die de civiele rechters in deze zaken hebben genomen. Ten slotte zijn de gegevens van de beschuldigde ouders opgezocht in het Justitiële Documentatiesysteem (JDS). Wij hebben ervoor gekozen geen controlegroep bij deze studie te betrekken van raadsonderzoeken waar geen BSKM speelt, omdat wij de kenmerken van de gezinnen en zaken waarin een BSKM wel speelt, in kaart wilden brengen. Ons doel was niet om inzicht te krijgen in de verschillen tussen raadsonderzoeken met en zonder BSKM.

      3.1 De steekproef

      Raadsonderzoeken

      Eén van de taken van de RvdK is het doen van onderzoek en het adviseren van de rechtbank. Dit gebeurt op verzoek van de rechter bij gezag- en omgangszaken waarin ouders het niet eens kunnen worden over regelingen omtrent het kind. In dit zogeheten gezag- en omgangsonderzoek wordt aan de hand van een vooraf door de raadsonderzoeker opgesteld onderzoeksplan de situatie van en rondom het kind onderzocht. Dit gebeurt door middel van gesprekken met de ouders, vaak met het kind zelf en met andere betrokken personen en hulpverleningsinstanties. Ten slotte stelt de raadsonderzoeker een adviesrapport op in overleg met een gedragsdeskundige en juridisch deskundige van de RvdK, waarin het raadsadvies aan de rechter wordt geformuleerd en toegelicht.

      Een gezag- en omgangsonderzoek kan uitgebreid worden met een beschermingsonderzoek. Dit houdt in dat als de RvdK ernstige opvoedings- of gezinsproblematiek signaleert, het kan besluiten over te gaan op een nader onderzoek. Zo kan er bepaald worden of de RvdK de rechter verzoekt een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen. Dit zou bijvoorbeeld ondertoezichtstelling en/of een uithuisplaatsing van het/de kind(eren) kunnen zijn.

      Van de jaren 2012, 2013 en 2014 zijn uit een willekeurige steekproef relevante gezag- en omgangsonderzoeken (verder: raadsonderzoek) geselecteerd. Het adviesrapport uit deze onderzoeken is doorzocht naar steekwoorden om te zien of er sprake was van een BSKM. Wanneer deze steekwoorden werden aangetroffen in het rapport, werd er een tekstuele analyse uitgevoerd om te bevestigen dat het een BSKM betrof. Ook na selectie met de steekwoorden vielen er zaken af. Dit betroffen namelijk de zelfde onderzoeken, maar hadden verschillende nummers, omdat de kinderen broers/zussen van elkaar waren. De volgende steekwoorden zijn gebruikt:

      • seks

      • sex

      • misbruik

      • geweld

      • verkracht-

      • agres-

      • beschuld-

      • grens

      • overschrijd-

      • mishandel-

      • dwang (gedwongen, dwing(en))

      • ontucht

      • geslacht

      • onjuist bejegen-

      • betast-

      • aanrand-

      In totaal zijn 86 gezag- en omgangsonderzoeken waarin een BKSM voorkomt geselecteerd voor de studie: 22 uit 2012, 17 uit 2013 en 47 uit 2014. Er waren 127 kinderen tussen de 0 en 16 jaar betrokken bij de onderzoeken. De gemiddelde leeftijd van de kinderen ten tijde van de start van het raadsonderzoek was 6,8 jaar.

      Civielrechtelijke beschikkingen

      Door middel van de rechtszaaknummers die weergegeven waren in de raadsonderzoeken zijn de bijbehorende beschikkingen bij de desbetreffende rechtbanken en hoven opgevraagd. Niet alle nummers waren bekend en daarnaast waren niet alle rechtbankdossiers beschikbaar bij de rechtbanken en hoven. In totaal zijn van 80 zaken de dossiers opgevraagd en de beschikkingen ingezien.

      Justitiële Documentatiesysteem

      Van de 86 geselecteerde zaken waren van vijf zaken de gegevens van de beschuldigde (stief-)ouders incompleet of onbekend. De gegevens van de overige 81 beschuldigde (stief-)ouders zijn bij de Justitiële Informatiedienst aangeleverd, en bijbehorende uittreksels uit het Justitiële Documentatiesysteem opgevraagd.

      3.2 Instrumenten

      Voor zowel de onderzoeken van de RvdK als de civielrechtelijke beschikkingen en de informatie uit het Justitiële Documentatiesysteem is gebruik gemaakt van scoringslijsten.24x Op verzoek verkrijgbaar bij eerste auteur. Bij de RvdK is data gehaald uit zowel de adviesrapporten die worden opgesteld bij voltooiing van het onderzoek en naar de rechtbank worden gezonden, als uit het digitale systeem van de RvdK waar informatie te vinden is betreffende persoonsgegevens en andere feitelijkheden rond het kind en het gezin.

      3.3 Analysemethode

      Voor de analyse van de verzamelde data is gekozen om mixed methods toe te passen. De data uit zowel de onderzoeken van de RvdK als de civielrechtelijke beschikkingen en de uittreksels uit het Justitiële Documentatieststeem waren deels kwalitatief en deels kwantitatief van aard. Het kwantitatieve deel is verwerkt in SPSS en de kwalitatieve data zijn door middel van content analysis verwerkt en geanalyseerd in Atlas Ti.

    • 4. Resultaten

      1. Wat zijn de kenmerken van de gezinnen en het conflict?

      Zijn ouders gescheiden of uit elkaar?

      In tabel 1 is te zien dat van alle 86 voormalige stellen binnen deze studie 58% getrouwd of geregistreerde partners waren ten tijde van het raadsonderzoek. Eén derde van de stellen woonden ongehuwd samen. De groep gescheiden ouders is hier groter dan de groep ouders in verbroken samenwoonrelaties. Deze verhouding komt overeen met de verhouding tussen de echtscheidingen en het verbreken van samenlevingsrelaties in Nederland.25x Spruijt & Kormos 2014. Bij ongeveer 20% van de stellen was de echtscheiding nog niet rond, wat inhoudt dat van 80% van de ouders de relatie dus al effectief beëindigd was voordat het raadsonderzoek begon.

      Tabel 1 Relatie ouders ten tijde van het raadsonderzoek
      FrequentieProcent
      huwelijk/geregistreerd partnerschap ontbonden 33 38,4
      echtscheiding aangevraagd 17 19,8
      ongehuwd samenwonen beëindigd 29 33,7
      overig* 7 8,2
      totaal 86 100

      * Vier paar ouders hadden een affectieve relatie, waarbij ze niet samenwoonden. Bij twee paar ouders was het soort relatie onbekend. Bij één paar was er geen sprake van een continue relatie.

      Hoe lang zijn de ouders al gescheiden of uit elkaar ten tijde van het raadsonderzoek?

      Het blijkt niet voor alle ouders mogelijk te zeggen hoe lang ze uit elkaar waren ten tijde van het raadsonderzoek. Alleen van de ouders die getrouwd waren en van wie het huwelijk was ontbonden, is informatie beschikbaar over het moment van echtscheiding. Van de ouders die ongehuwd hadden samengewoond, was veelal onduidelijk op welk moment de relatie was ontbonden, op één paar na dat tijdens het raadsonderzoek aangaf op welke datum ze uit elkaar gegaan waren.

      Figuur 1: Jaren uit elkaar ten tijde van het raadsonderzoek
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/FenL/FenL_2017_001

      De 33 paar ouders van wie de datum van (echt)scheiding bekend was, waren gemiddeld 2 jaar (officieel) uit elkaar op het moment dat het raadsonderzoek van start ging. Zoals Figuur 1 laat zien, blijkt dat een raadsonderzoek ook nog lang na het moment van (on)officieel uit elkaar gaan aangevraagd kan worden.

      Hoe is gezag en verblijf, verdeling van zorg- en opvoedingstaken en omgang geregeld vóór het raadsonderzoek?

      Ouders oefenen tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap het gezag gezamenlijk uit (artikelen 1:251 en 1:253a BW) en na de echtscheiding loopt het gezamenlijk gezag door (artikel 1:251 lid 2 BW), tenzij de rechter een van de ouders met eenhoofdig gezag belast.26x Het wettelijke criterium voor eenhoofdig gezag is dat er een aanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of als wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is (art. 1:251a lid 1 BW). Met informeel samenwonende ouders ligt het anders; alleen de moeder oefent van rechtswege het gezag over het kind. De vader die het kind heeft erkend, kan het gezag verkrijgen door dit samen met de moeder in het gezagsregister aan te tekenen (artikel 1:252 BW) of, als de moeder daaraan niet wil meewerken, door een verzoek bij de rechtbank ex artikel 1:253c BW te doen. Indien de ongehuwde/ongeregistreerde ouders uit elkaar gaan, blijft hun gezagssituatie onveranderd.

      In tabel 2 is te zien dat ook bij de ouders in onze steekproef gezamenlijk gezag de norm was. Ruim 72% van de ouders had gezamenlijk gezag voordat het raadsonderzoek begon. Van alle paren ouders waarvan de moeder of vader eenhoofdig gezag had, waren de ouders niet eerder gehuwd geweest. Dit betrof 19 ouderparen die vroeger ongehuwd samen hadden gewoond.

      Tabel 2 gezag en omgang vóór raadsonderzoek
      FrequentiePercentage
      gezamenlijk gezag 62 72,1
      eenhoofdig gezag moeder 18 20,9
      eenhoofdig gezag vader 1 1,2
      anders* 5 5,8
      totaal 86 100

      * Dit betreffen zaken waarbij nog geen beslissingen zijn genomen over het gezag, waarbij de vader in het kader van voorlopige voorzieningen een omgangsregeling met de kinderen heeft en waar de voogdij bij Jeugdzorg ligt.

      Tabel 4.3 laat zien dat ongeveer 85% van de kinderen uit onze steekproef hun verblijfplaats had bij de moeder. In 2013 lag het gemiddelde percentage kinderen dat na de (echt)scheiding bij hun moeder woont lager, namelijk rond 60%.27x Spruijt & Kormos 2014. Dit verschil valt mogelijk te verklaren doordat oudere kinderen vaker bij hun vader wonen na de scheiding,28x Ibid. en de kinderen in deze studie met gemiddeld 6,8 jaar iets jonger waren.

      Tabel 3 hoofdverblijfplaats kind(eren)
      FrequentieProcent
      bij moeder 73 84,9
      bij vader 8 9,3
      pleeggezin 3 3,5
      anders 2 2,4
      totaal 86 100

      Het was niet mogelijk te zien hoe de zorg- en opvoedingstaken of omgang verdeeld waren. De zorg- en opvoedingstaken gelden voor ouders die het gezag delen, een ouder zonder gezag krijgt een omgangsregeling. Deze beide regelingen kunnen veel verschillende vormen aannemen waardoor het niet mogelijk was hiervan een overzicht te geven.

      Samenvattend zien we dat, in lijn met de algemene cijfers over het gezag na de (echt)scheiding, de ouders uit onze steekproef na uiteen gaan vaak het gezag gezamenlijk bleven uitoefenen. De meeste kinderen in onze steekproef hadden hun verblijfplaats bij de moeder.

      2. In welke fase van het conflict wordt de BSKM geuit?

      Zowel in het adviesrapport als in het digitale systeem van de RvdK wordt niet expliciet vermeld in welke fase van een conflict een BSKM naar voren komt. Het moment waarop de beschuldiging is geuit, hebben wij uiteengezet in tabel 4.

      Tabel 4 Eerste moment van uiting BSKM
      FrequentieProcent
      Vóór raadsonderzoek
      aangifte/melding politie 44 51,2
      melding AMK 8 9,3
      aangifte politie én melding AMK vóór raadsonderzoek 2 2,3
      tijdens rechtszaak 1 1,2
      tijdens ander raadsonderzoek 2 2,3
      overig* 10 11,6
      Tijdens raadsonderzoek** 19 22,1
      Totaal 86 100

      * Ouders die hun zorgen hebben geuit vóór het raadsonderzoek bij andere instanties of personen, waaronder de advocaat, huisarts, Bureau Jeugdzorg (BJZ) en de Blijfgroep (‘blijf-van-mijn-lijf huizen’).
      ** Zaken waarin de vermoedens die de ouder(s) al voor het onderzoek hadden, uitgesproken werden tijdens het raadsonderzoek en zaken waarin de BSKM op een andere wijze tijdens het raadsonderzoek aan het licht kwam.

      Uit deze tabel blijkt dat in ruim 77% van de gevallen al vermoedens van seksueel misbruik waren geuit voordat een raadsonderzoek was ingesteld. Ongeveer de helft van de beschuldigende ouders had contact gezocht met de politie vanwege een vermoeden van SKM voordat het raadsonderzoek begonnen was. Daarnaast was 9% van de ouders naar het AMK gegaan om melding te doen van het vermeende misbruik voorafgaand aan het raadsonderzoek, zonder daarnaast aangifte te doen. In twee zaken was er zowel aangifte of melding gedaan bij de politie als melding bij het AMK. Van de beschuldigende ouders had 22% hun zorgen kenbaar gemaakt tijdens het raadsonderzoek, of bij andere hulpverleningsinstanties die weer aan de RvdK gerapporteerd hadden. Hieruit blijkt dat slechts in een minderheid van de gevallen de beschuldiging tijdens het raadsonderzoek naar voren kwam, in de meerderheid lag die beschuldiging daarvoor.

      Uit de data blijkt verder dat het in een ruime meerderheid van de zaken procedures in het kader van gezag en omgang waren, waarin besloten werd over te gaan op een raadsonderzoek (tabel 5). We zagen eerder dat in een meerderheid van de gevallen de ouders al (geruime tijd) uit elkaar waren. Een procedure om gezag en omgang is een indicatie van problematiek binnen een gezin waarin de ex-partners het niet eens kunnen worden over afspraken over de kinderen. Dit geldt ook voor procedures over voorlopige voorzieningen, waar er noodzaak is om tijdelijke afspraken te maken voordat de echtscheidingsprocedure afgerond wordt.

      Tabel 5 Soort zaak29x Dertien zaken waren in het kader van hoger beroep of kort geding. Deze zaken zijn hier bij de bijbehorende bodemprocedures geteld. Alle zaken in tweede aanleg betroffen gezag en omgang, evenals acht zaken in kort geding. Eén zaak in kort geding betrof voorlopige voorzieningen.
      FrequentieProcent
      voorlopige voorzieningen 13 15,1
      echtscheiding 5 5,8
      gezag en omgang 66 76,7
      anders 2 2,3
      totaal 86 100

      Hoewel het lastig is om aan te geven in welke fase van het conflict tussen de ouders de BSKM naar voren komt, is het opvallend dat slechts één beschuldiging tijdens de rechtszaak van de echtscheiding naar voren kwam. Het beeld dat uit de gegevens naar voren komt, is er niet een, zoals wel verondersteld, van een plotseling opdoemende beschuldiging van seksueel misbruik in een echtscheidingsprocedure. Veeleer zijn de ouders al verwikkeld in een procedure over het gezag over- en omgang met de kinderen en wordt de beschuldiging al geuit vóór het raadsonderzoek bij politie en hulpverlening. Dit duidt op een reeds bestaand geschil tussen de ouders, waar de BSKM er één van is.

      3. Kenmerken van de beschuldiging

      Wie beschuldigt wie?

      Zoals te zien in tabel 6, was het in 83% van de zaken de moeder die de vader beschuldigde. In drie gevallen was het de vader die de moeder beschuldigde. Het totaal telt in de tabel op tot meer dan de 86 zaken die opgenomen zijn in deze studie, omdat vaders en moeders elkaar ook over en weer kunnen beschuldigen.

      Tabel 6 Beschuldiging
      FrequentieProcent
      moeder beschuldigt vader 71 82,5
      vader beschuldigt moeder 3 3,5
      anders* 16 18,7
      totaal 90 104,7

      * Vader beschuldigt nieuwe partner van moeder; moeder is bang voor toekomstig SKM; er is een zorgmelding door politie gedaan bij het AMK; er is zorg ontstaan vanuit hulpverlening maar moeder denkt niet dat het gebeurd is; grootouders aan moederszijde beschuldigen de vader; pleegbroer beschuldigt de pleegmoeder.

      Waarvan wordt beschuldigd?

      Bij de bespreking van de aard van het misbruik maken wij allereerst onderscheid tussen zogeheten ‘hands-on’ en ‘hands-off’ seksueel misbruik. Bij hands-on misbruik is er fysiek contact tussen dader en slachtoffer; bij hands-off misbruik is er geen fysiek contact tussen dader en slachtoffer, vaak in de vorm van het kijken van porno met het slachtoffer of seksuele handelingen verrichten met zichzelf of een derde, terwijl het slachtoffer gedwongen wordt te kijken.

      In de adviesrapporten wordt 72 keer expliciet verwezen naar de aard van het vermeende SKM.30x Eén adviesrapport kan meerdere keren naar de aard van het SKM verwijzen. In totaal wordt in 52 adviesrapporten hiernaar verwezen. De RvdK heeft in deze gevallen genoteerd wat zij te horen kregen van betrokken partijen. Dit konden de ouders zijn, maar ook het kind zelf, de school, de arts, de politie of andere hulpverlening.

      Van de 72 verwijzingen naar de aard van het SKM had de ruime meerderheid betrekking op hands-on misbruik (tabel 7). Betasting van het kind door de ouder werd het meest frequent genoemd. Penetratie met geslachtsdeel, de meest ernstige vorm van SKM, kwam acht keer voor in de adviesrapporten. In het geval van hands-off misbruik kwam het gedwongen kijken van porno met de ouder het meest voor.

      Tabel 7 Aard van vermeend misbruik
      Frequentie
      hands-on 51
      penetratie met geslachtsdeel 8
      penetratie met ander voorwerp 8
      poging tot penetratie 1
      betasting van kind door ouder 23
      betasting van ouder door kind 2
      orale seks kind – ouder 5
      orale seks ouder – kind 2
      ouder urineerde over kind* 2
      hands-off 15
      kind moest porno kijken 8
      kind heeft ouder seks zien hebben met derde 2
      overig hands-off** 5
      overig*** 6
      totaal 72

      * In deze studie hebben wij ervoor gekozen ‘ouder urineerde over kind’ onder ‘hands-on’ te laten vallen, vanwege de invasieve aard van de handeling.
      ** Ongepaste tekstberichten van ouder aan kind; vader had erectie toen hij met kind in bed lag; ouder heeft seksueel getinte opmerkingen gemaakt over kind; ouder masturbeerde in bijzijn van kind.
      *** In drie zaken werd in het adviesrapport gemeld dat het onduidelijk was wat er had plaatsgevonden, in drie andere zaken liet de beschuldigde ouder het vermoedelijke misbruik plaatsvinden tussen kind en derde.

      Waar is de BSKM op gebaseerd?

      De wijze waarop het mogelijke misbruik aan het licht komt geeft weer waarop de vermoedens en de uiteindelijke beschuldigingen zijn gebaseerd.

      Uit tabel 8 valt af te lezen dat 64 keer in de adviesrapporten vermeld werd hoe vermoedens van SKM ontstonden. In veel zaken hebben wij meerdere categorieën toegekend aan delen van het adviesrapport, het kan zijn dat bijvoorbeeld het kind zowel een verandering in het gedrag liet zien, als bepaalde uitlatingen deed.

      Tabel 8 Wijze aan het licht gekomen
      Frequentie
      uitlatingen kind 24
      gedrag kind 15
      gedrag ouder 4
      lichamelijke signalen kind 17
      vermoedens ouder 3
      vermoedens broer/zus 1
      totaal 64

      In 24 zaken zijn onder andere uitlatingen van het kind de reden geweest voor de vermoedens, bijvoorbeeld:

      1. Moeder zegt dat in december haar dochter tegen haar heeft verteld dat ze in bad heeft gezeten met vader en zijn nieuwe partner (vrouwelijk) en dat ze daarbij aan het geslachtsdeel van vader heeft gezeten.

      Regelmatig, in 17 zaken, waren lichamelijke signalen bij het kind aanleiding voor vermoedens. Deze signalen konden verschillend van aard zijn:

      1. [Kind, AS] gaf sinds februari 2013 regelmatig aan pijn te hebben in haar buik en vagina. Moeder heeft [kind, AS] laten onderzoeken door de huisarts die constateerde dat [kind, AS] het onprettig vond aangeraakt te worden aan haar vagina. De huisarts vroeg moeder of [kind, AS] seksueel misbruikt is. Moeder gaf toen aan van niet.

      2. Moeder is weggegaan bij vader vanwege zijn alcoholmisbruik en omdat hij naar de kinderen seksueel overschrijdend gedrag liet zien (vader keek porno in bijzijn van de kinderen en moeder heeft sperma gevonden op het been van [kind, AS]).

      3. Vader heeft opgemerkt dat de kinderen wormpjes hebben en lang op de wc zitten. Vader vraagt zich af of er sprake is van seksueel misbruik en is met deze vraag naar de huisarts gegaan.

      Gedragingen van het kind zijn in 15 rapporten genoemd als oorzaak voor de vermoedens, zoals:

      1. Volgens moeder toont [kind, AS], na terugkomst van zijn vader, ernstig negatief gedrag. [Kind, AS] slaat zichzelf veelvuldig en is zeer onrustig, hetgeen zich vooral ’s nachts uit in veel woelen en gillend wakker worden. Daarnaast is [kind, AS], na de omgangsmomenten, erg aanhankelijk en wijkt [het kind] geen moment van de zijde van moeder.

      Tenslotte zijn soms alleen vage vermoedens de aanleiding voor de verdenkingen:

      1. Vader heeft via de moeder van moeder gehoord dat stiefvader wel op de webcam heeft gezeten met jonge kinderen. Vader wil weten hoe dit zit en vertrouwt stiefvader niet.

      De vermoedens van SKM vonden regelmatig hun grondslag in gedragsverandering van het kind, uitlatingen van het kind, lichamelijke signalen of een combinatie hiervan. Uitlatingen van het kind werden het meest genoemd als reden voor vermoedens.

      Waar wordt de beschuldiging gemeld?

      Uit tabel 1 is af te lezen dat ongeveer de helft van de beschuldigingen was geuit bij de politie in de vorm van een melding of aangifte nog voordat de RvdK begonnen was met het onderzoek. In 22% van de zaken werd de melding gedaan tijdens het raadsonderzoek. Een melding bij het AMK kwam in 9% van de zaken voor.

      Tabel 9 melding en aangifte
      Frequentie
      ouder doet melding bij AMK 8
      ouder doet aangifte of melding bij politie 34
      ouder doet melding maar geen aangifte bij politie 16
      ouder doet melding bij BJZ 7
      ouder neemt contact op met de RvdK 2
      derde doet melding bij AMK of BJZ 17
      politie doet melding bij AMK of BJZ 11
      overig* 14
      totaal 107

      * Kind doet aangifte; ex van vader doet aangifte; AMK doet melding bij politie; BJZ doet aangifte; BJZ doet melding bij RvdK; niet duidelijk wie vermoeden van SKM gemeld heeft.

      Bij een meer gedetailleerde, kwalitatieve, beschouwing van de data van de raadsadviezen (tabel 9) is te zien dat in 34 zaken de ouder tot aangifte overging, terwijl in 16 gevallen de ouder slechts een melding bij de politie maakt. Het niet doen van aangifte kan zijn gebeurd op advies van de (zeden)politie, die in een verkennend gesprek met de ouder de nadelen van een aangifte uiteengezet heeft, zoals lage pakkans en belasting voor het kind. Ook kan het zijn dat de ouder zelf tot die conclusie was gekomen, maar toch melding wilde maken van zijn of haar vermoedens. Ook hier is belangrijk op te merken dat één rapport meerdere meldingen kan bevatten. Het kwam regelmatig voor dat de ouder zijn of haar vermoedens uitte bij zowel de politie als het AMK of Bureau Jeugdzorg (BJZ). Daarnaast kon het voorkomen dat naast de melding die de ouder had gemaakt, de politie of een derde (dit betreft over het algemeen een hulpverleningsinstantie die reeds betrokken was bij het gezin) melding deed bij BJZ of AMK.

      4. In hoeveel zaken is bekend of het vermeende seksueel kindermisbruik heeft plaatsgevonden?

      Bij het beantwoorden van deze vraag zullen wij onderscheid maken tussen het zeker wel of zeker niet hebben plaatsgevonden van het SKM, en het waarschijnlijk wel of waarschijnlijk niet hebben plaatsgevonden van het SKM.

      De namen van 81 beschuldigde ouders konden worden opgezocht in het Justitiële Documentatiesysteem. Hiervan had 24% (22 ouders) een aantekening van een zedendelict op zijn of haar uittreksel. In 7 gevallen betrof het twee zedendelicten, in één geval drie. Op het uittreksel van 17 personen stond het zedendelict waarvan zij beschuldigd werden in de context van de (echt)scheiding (19%). Over deze 17 zaken is als volgt besloten in de strafrechtelijke vervolging:

      Tabel 10 Besluit strafzaken
      besluitaantal
      sepot onvoldoende bewijs 12
      veroordeeld 3
      vrijspraak 1
      nog niet besloten 1
      totaal 17
      ten onrechte als verdachte aangemerkt (geen vervolg) 2

      Het lage aantal registraties van het SKM waarvan de beschuldigde ouders verdacht werden, laat zien dat de politie niet vaak overging tot onderzoek of doorsturen naar het Openbaar Ministerie. Het merendeel van de zaken waarin dit wel gebeurde, eindigde in een sepot vanwege onvoldoende bewijs. In het vonnis van de zaak die eindigde in vrijspraak is niet te zien op welke grond de verdachte is vrijgesproken. De uittreksels geven alleen de tenlastegelegde feiten en bijbehorende uitspraken weer, waardoor het niet mogelijk is te zeggen waarom hier tot deze uitspraak is gekomen.

      De drie ouders die veroordeeld zijn voor het SKM waarvan zij beschuldigd werden, zijn uiteindelijk veroordeeld voor o.a. ontucht, incest en verkrachting. Ze waren alle drie de vader van het/de kind(eren). Twee vaders hebben een gevangenisstraf opgelegd gekregen, de andere vader werd veroordeeld tot een werkstraf. Alle drie de vaders hadden het misbruik toegegeven, zoals blijkend uit de dossiers van de RvdK.

      Twee vaders die niet voorkwamen in het Justitiële Documentatiesysteem waren ten onrechte als verdachte aangemerkt. In de eerste zaak heeft het OM per brief aan de RvdK laten weten dat vader niet vervolgd werd en ten onrechte als verdachte was aangemerkt, waarbij het OM wel de opmerking maakt dat zij hiermee niet wil zeggen dat er geen seksueel misbruik bij het kind heeft plaatsgevonden. Bij de tweede zaak was er onderzoek gedaan door de Landelijke Expertisedienst Bijzondere Zedenzaken (LEBZ),31x De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen die op grond van de Aanwijzing door de officier van justitie moet worden ingeschakeld om bepaalde operationele zedenzaken te beoordelen (Nierop & Van den Eshof 2008). die tot de conclusie was gekomen dat vader niet als verdachte diende te worden aangemerkt. In beide zaken was de vader hierom niet strafrechtelijk vervolgd waardoor deze zaken niet op de uittreksels terug te zien zijn.

      Regelmatig, in 59 zaken, is een expliciete ontkenning van het misbruik door de beschuldigde vader terug te lezen in het adviesrapport. In 22 zaken vermeldde de vader dat het in zijn ogen een poging van de moeder was om het kind van de vader te vervreemden (‘ouderverstoting’).

      Uit de adviesrapporten blijkt dat de politie in de zaken waarin aangifte of melding was gedaan van SKM regelmatig geen bevestiging van het vermoeden kon vinden. Ook besloot de politie in zes gevallen de aangifte niet aan te nemen. In één geval meende de politie zelfs dat de BSKM expliciet onderdeel uitmaakte van de echtscheidingsstrijd. Daarnaast speelde de jonge leeftijd van de kinderen een rol in het besluit niet over te gaan tot onderzoek.

      In sommige adviesrapporten en beschikkingen hadden de RvdK en rechters zich uitgelaten over de gegrondheid van de BSKM. De visie van de RvdK kon veel verschillende vormen aannemen, maar meestal werd gemeld dat de gegrondheid van de beschuldigingen niet was vast te stellen, en dat er geen signalen waren die konden duiden op SKM door de beschuldigde ouder. In één geval noteerde de RvdK met zekerheid te kunnen zeggen dat SKM had plaatsgevonden, dit betrof een van de zaken waarin vader was veroordeeld voor hetgeen waarvan hij beschuldigd werd.

      De data laat goed zien dat bij het grootste gedeelte van de beschuldigingen het niet aan te tonen was of het misbruik had plaatsgevonden. Slechts in drie gevallen kon het bewezen worden en was de vader ook veroordeeld. In geen zaak kon onomstotelijk bewezen worden dat het misbruik niet had plaatsgevonden (in slechts één geval was de verdachte vader vrijgesproken, in twee zaken was de vader ten onrechte als verdachte aangemerkt). Er is dus al met al een groot ‘grijs’ gebied waarin verschillende instanties soms alleen iets kunnen zeggen over de waarschijnlijkheid, maar nog vaker aangeven dat het onduidelijk is wat er wel of niet heeft plaatsgevonden.

      5. Afdoening

      Hoeveel tijd zit er tussen de BSKM en de eerste beschikking van de rechtbank na het advies van de RvdK?

      We kunnen niet met zekerheid zeggen wanneer de BSKM voor het eerst was geuit, het is echter wel duidelijk dat in 77% van de zaken de BSKM in ieder geval vóór het raadsonderzoek naar voren was gekomen (tabel 4). In de rest van de zaken was de BSKM tijdens het raadsonderzoek geuit. Om iets te kunnen zeggen over de tijd tussen de BSKM en de uitspraak van de familierechter op basis van het advies van de RvdK, is daarom gekozen te kijken naar de tijd tussen de start van het raadsonderzoek en de uitspraak van de rechter.

      De familierechter besloot in 60 zaken het advies van de RvdK te volgen. In negen zaken wijkt de beslissing van de rechter geheel of gedeeltelijk af van het advies van de RvdK. De motivering hiervoor betrof ofwel ontwikkelingen die plaatsvonden na het raadsadvies waardoor het advies niet meer actueel was, ofwel een andere visie van de rechter. Van 17 zaken was de uitspraak niet aanwezig. Bij de overige zaken zitten er gemiddeld 200 dagen tussen de start van het raadsonderzoek en de uitspraak van de rechter. Dit varieert echter van 35 dagen tot 404 dagen met een standaarddeviatie van 84 dagen. Deze grote verschillen kunnen verklaard worden door de duur van het onderzoek – in de zaak met de 35 dagen betrof het een raadsonderzoek van twee weken, bij de duur van 404 dagen was dit ruim 5 maanden –, en de kenmerken van de zaak – in de zaak met de duur van 404 dagen werden tussen het raadsonderzoek en de uitspraak van de rechter resultaten van hulpverlening afgewacht.

      Figuur 2: Tijd tussen start raadsonderzoek en beschikking na raadsonderzoek
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/FenL/FenL_2017_001

      Wat beslist de familierechter omtrent gezag en omgang, verdeling zorg- en opvoedingstaken en hoofdverblijfplaats van de kinderen na de BSKM?

      Voor de beantwoording van deze vraag hebben wij gekeken naar het soort beslissingen van de rechter op basis van het raadsadvies. Bedacht dient te worden dat die beslissing in zekere zin een momentopname betreft. Over de meeste families zijn zowel voor als na het raadsonderzoek nog andere familierechterlijke uitspraken gedaan. Het kwam ook regelmatig voor dat de uitspraak naar aanleiding van het raadsonderzoek een aanhouding was van een beslissing waar de rechter later een definitieve uitspraak over deed. In 26 zaken adviseerde de RvdK om definitieve beslissingen omtrent gezag en omgang en zorgregelingen aan te houden, vaak in combinatie met een advies tot ondertoezichtstelling. Dit advies werd bijna altijd overgenomen door de rechtbank. Ondertoezichtstelling werd in 25 zaken geadviseerd door de RvdK, en dit advies werd slechts één keer niet door de rechtbank overgenomen (de motivering hiervoor is onbekend). In slechts vier zaken adviseerde de RvdK om geen contact tussen vader en kind plaats te laten vinden, de rechter ging hier in drie zaken in mee. De beschikking van de vierde zaak was niet aanwezig. De overige beslissingen betroffen het in stand houden van de huidige regelingen omtrent gezag en omgang en het opstellen of veranderen van zorg- en omgangsregelingen.

      In negen zaken week de beslissing van de rechter af van het raadsadvies. In geen van deze zaken was dit te wijten aan een andere inschatting van de waarschijnlijkheid van het SKM. In vier zaken waren de feitelijke omstandigheden gewijzigd tussen het raadsonderzoek en de rechtszitting waardoor het raadsadvies niet meer relevant was. In de andere vijf zaken lag de reden voor het afwijken van het raadsadvies bij (een van) de ouders. Zo waren er in één zaak recente positieve ontwikkelingen in de communicatie tussen de ouders, waardoor er geen contra-indicaties voor gezamenlijk gezag meer waren. In een andere zaak was de rechtbank van mening dat het kind een eigen beeld moest vormen van de vader, omdat de negatieve beleving was veroorzaakt door de moeder en de zus van het kind, waardoor omgang tussen vader en kind van belang was.

      Concluderend stellen wij dat de RvdK naar aanleiding van zijn onderzoek regelmatig de rechtbank adviseerde af te wachten met het maken van ingrijpende beslissingen, zoals veranderingen in gezag en hoofdverblijfplaats van het kind. De rechter ging vaak met het advies mee. Het raadsadvies in deze zaken behelst derhalve dat er ofwel meer informatie over deze gezinnen moet komen, ofwel dat ouders meer tijd moeten krijgen om verbeteringen in hun manier omgang en communicatie aan te brengen, alvorens een rechter een definitieve uitspraak kan doen of over kan gaan tot een radicale verandering wat betreft gezag en omgang of hoofdverblijfplaats van het kind. Er volgde regelmatig een ondertoezichtstelling van een of meerdere kinderen. Een en ander is consistent met het beeld dat wij eerder schetsten van gezinnen waarin naast het seksueel misbruik de ouders nog andere conflicten hadden over de kinderen. Afwijkingen van het advies zagen we vooral als de omstandigheden van het conflict wijzigden.

      6. Neemt de rechter andere beslissingen over de kinderen afhankelijk van de waarschijnlijkheid van het SKM?

      Zowel de RvdK als de rechter kan uitspraken doen over de waarschijnlijkheid van het SKM. Dit geeft inzicht in de beweegreden om bepaalde adviezen op te stellen en beslissingen te nemen. De RvdK kwam regelmatig terug op de BSKM in het gedeelte van het adviesrapport, waarin het advies onderbouwd wordt. In het merendeel van de zaken volgde de rechter het raadsadvies en nam hij ook de visie op de waarschijnlijkheid van het SKM over. Deze visie werd in sommige zaken door de RvdK in zijn advies opgenomen, als de rechter al voor het raadsonderzoek hier uitlatingen over gedaan had, bijvoorbeeld in het verzoek aan de RvdK tot onderzoek of in een eerdere rechtszaak. In deze studie was dit slechts vier keer.

      In ruim de helft van de rapporten werd er teruggekomen op de waarschijnlijkheid van het SKM. Er werd in 44 zaken in totaal 50 keer door de RvdK verwezen naar de gegrondheid van de beschuldigingen. Hiervan had de RvdK 40 keer aangegeven dat er onduidelijkheid over de gegrondheid is, zoals:

      1. Op dit moment kan er niet verklaard worden om welke reden [kind, AS] dergelijke uitspraken doet. Mogelijkheden om nader onderzoek te doen (door politie of psycholoog) zijn vanwege de jonge leeftijd beperkt.

      2. Vader ontkent dat hij [kind, AS] heeft misbruikt en/of mishandeld. Het onderzoek van de RvdK heeft hier geen uitsluitsel over kunnen geven.

      3. Voor beide kinderen [sec] geldt dat het huidige raadsonderzoek geen aanleiding geeft om te denken aan mogelijk seksueel misbruik en/ of de mogelijke mishandeling door vader. De benaderde professionals zien geen zorgen met betrekking tot de omgang van de kinderen met vader.

      4. Er zijn geen aanwijzingen vanuit het onderzoek door het AMK [Veilig Thuis, AS] die duiden in de richting van seksueel overschrijdend gedrag.

      5. Moeder maakt zich ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen wanneer ze bij vader zijn. De zorgen van moeder zijn in het onderzoek niet bevestigd en ook niet ontkend.

      In één zaak vond de RvdK de beschuldiging gegrond. Dit betrof een zaak waarin de vader vervolgd en veroordeeld was voor het misbruik. In zeven zaken achtte de RvdK het waarschijnlijk dat er SKM heeft plaatsgevonden, omdat de RvdK geen andere verklaringen kon uitsluiten en in één zaak gaf de RvdK aan de beschuldigingen zorgwekkend te vinden. In slechts één geval gaf de RvdK aan dat er waarschijnlijk géén SKM had plaatsgevonden.

      Zoals reeds is aangegeven, werd de visie van de rechter op de waarschijnlijkheid van het SKM in vier zaken nog vóór het raadsonderzoek aangehaald:

      1. De rechtbank heeft bij deze beslissing meegewogen dat vader op alle mogelijke manieren heeft meegewerkt aan onderzoeken om de beschuldigingen over seksueel misbruik van [kind, AS] te doen weerleggen en dat uit het dossier niet is gebleken dat van dergelijk gedrag sprake is geweest.

      2. Ondanks het feit dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat er geen omgang zou kunnen plaatsvinden tussen vader en de kinderen, acht de voorzieningenrechter het vooralsnog niet in het belang van de kinderen om omgang toe te staan zonder dat er goede begeleiding aanwezig is.

      3. Uit beschikking van […] blijkt dat de rechter zich onvoldoende geïnformeerd achtte om een beslissing te geven over een omgangsregeling. De RvdK werd verzocht onderzoek te doen en advies uit te brengen. Alhoewel vader de beschuldigingen van seksueel misbruik ontkent, acht de Rechtbank, gelet op het strafrechtelijk onderzoek dat door de politie is gestart, voldoende gefundeerd.

      4. De rechtbank concludeert dat niet vast is te stellen wie de waarheid spreekt en stelt een zorgregeling vast.

      Te zien is dat de rechtbank verschillende factoren liet meewegen in haar beslissingen omtrent het kind, zoals de uitslag van het strafrechtelijk traject en de aanwezigheid van andere indicatoren van SKM. Quote ii laat zien dat de rechtbank ook kan besluiten het zekere voor het onzekere te nemen door geen onbegeleid contact te laten plaatsvinden tussen vader het kind. Aangezien er echter maar in vier rapporten inzicht in de beweegredenen van de rechters gegeven werd, is het niet mogelijk om hierover algemener uitspraken te doen. Deze vraag blijkt dus moeilijk te beantwoorden.

      7. Wat is er bekend over de gevolgen van de BSKM voor het gezin?

      Naast het feit dat de RvdK zich uitliet over de waarschijnlijkheid van het misbruik, werd ook in het adviesrapport besproken welke rol de beschuldiging speelt of heeft gespeeld in de familie, ongeacht de gegrondheid. Ook dit kan van invloed zijn op het advies van de RvdK en de daarop volgende beslissing van de rechter.

      In tabel 11 is te zien dat de RvdK gevolgen van de BSKM waarnam bij de ouders, het kind en de onderlinge relaties en communicatie.

      Tabel 11 Rol BSKM
      Frequentie
      BSKM is schadelijk voor ontwikkeling van kind 11
      geen of weinig contact tussen vader en kind door BSKM 8
      loyaliteitsproblematiek bij kind ten gevolge van BSKM 8
      ouders handelen niet in het belang van kind 3
      verstandhouding ouders beschadigd door BSKM 9
      BSKM speelt geen rol 3
      overig 3

      Ondanks de onduidelijkheid omtrent de gegrondheid van de beschuldigingen en ondanks dat de RvdK regelmatig adviseerde te wachten met ingrijpende beslissingen, werd de BSKM onderkend als een probleem. De RvdK merkte in negen zaken op dat de BSKM een rol speelde in een verslechterde verstandhouding van de ouders. In zes zaken speelde de BSKM geen rol of was de rol onduidelijk. Het waren echter met name gevolgen voor het kind die met de meeste regelmaat werden benoemd. De RvdK signaleerde 16 keer dat de relatie tussen het kind en de vader verslechterde door ofwel geen of weinig contact of door loyaliteitsproblematiek, wat neerkomt neer op bijna één op de vijf zaken. In 11 zaken was de RvdK van mening dat de BSKM schadelijk was voor de ontwikkeling van het kind, deels ten gevolge van een negatief beeld van de vader. In twee derde van de gevallen waarin we uitspraken aantroffen, achtte de RvdK al met al de beschuldiging beschadigend voor het kind.

    • Conclusie

      In deze studie wilden wij onderzoeken wat rechters doen als zij tijdens een civielrechtelijk conflict over kinderen geconfronteerd worden met een beschuldiging van seksueel kindermisbruik (BSKM). Daartoe onderzochten wij dossiers van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), die wij vervolgens hebben gekoppeld aan civielrechtelijke beschikkingen en het Justitiële Documentatiesysteem. Hoewel ons vermoeden was dat de BSKM vaak als wapen in het kader van een vechtscheiding ingezet zou kunnen worden, bleek uit ons onderzoek dat in 80% van de zaken de BSKM naar voren komt als de ouders al uit elkaar zijn, gemiddeld twee jaar. Regelmatig was de beschuldiging geuit bij politie en hulpverlening vóór de rechtszaak en het raadsonderzoek. De rechtszaken betroffen over het algemeen procedures omtrent gezag, verdeling van zorg- en opvoedingstaken en omgang.

      Bijna altijd was het de moeder die de vader beschuldigde van seksueel misbruik van één of meerdere kinderen. De beschuldiging vond bijna altijd zijn oorsprong in uitlatingen en lichamelijke signalen van de kinderen. Het was vaak de moeder die dat opmerkte, en in ongeveer de helft van de zaken met haar zorgen naar de politie ging om aangifte of melding te doen. De gemiddelde leeftijd van de betrokken kinderen was ongeveer 7 jaar, en er werd beschuldigd van veelal hands-on, relatief ernstig misbruik, niet zelden met penetratie. De jonge leeftijd van de kinderen en de aard van het mogelijke misbruik dragen bij aan de mogelijke schade bij de kinderen.

      Het is onhelder hoeveel beschuldigingen gegrond waren. Slechts drie ouders zijn veroordeeld voor het SKM waarvan zij beschuldigd werden. In alle andere zaken is het niet duidelijk of het misbruik heeft plaatsgevonden, al dan niet door de beschuldigde persoon. Eén vader is vrijgesproken, twee vaders werden niet nader vervolgd, omdat zij ten onrechte als verdachte waren aangemerkt. De onduidelijkheid omtrent de gegrondheid van het SKM is terug te zien in de motivering van de RvdK voor hun advies. In ruim de helft van de zaken komt de RvdK in hun advies terug op hun visie op de waarschijnlijkheid van het SKM, in 80% daarvan gaf de RvdK aan dat het onduidelijk was of het misbruik had plaatsgevonden. De RvdK adviseert de rechtbank regelmatig om definitieve beslissingen omtrent de kinderen aan te houden, in afwachting van bijvoorbeeld hulpverlening of een ondertoezichtstelling.

      Het is echter doorgaans niet de waarschijnlijkheid van het SKM, maar de gevolgen van de beschuldiging zelf, waar de RvdK zijn zorgen regelmatig over uit. In één op de vijf zaken wordt loyaliteitsproblematiek of weinig contact ten gevolge van de BSKM door de RvdK aangekaart als een reden voor de verslechterde relatie tussen de vader en het kind. Ook ziet de RvdK dat de BSKM schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van het kind, onder meer ten gevolge van een negatief beeld van de vader. Dergelijke zorgen vinden we in een ruime meerderheid van de gevallen terug. In het adviesrapport van de Kinderombudsman was al gemeld dat vechtscheidingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor kinderen, zoals loyaliteitsconflicten, oudervervreemding en ontwikkelingsschade.32x Baracs & Vreeburg-Van der Laan 2014. De zorgen die de RvdK uit in de door ons onderzochte gevallen onderstrepen dat beeld.

      Omdat de rechtszaken over het algemeen procedures omtrent gezag, verdeling van zorg- en opvoedingstaken en omgang betroffen, was de BSKM is vaak een onderdeel van een groter complex aan problemen rondom beslissingen over de kinderen. Rechters staan hierdoor voor een probleem. Ze worden niet ‘opeens’ geconfronteerd met BSKM, maar het is vaak een gezin waar de afhandeling van de (echt)scheiding problematisch is en waar hulpverlening al bij betrokken is. De rechter moet een inschatting maken in hoeverre de additionele complicerende factor van de BSKM noopt tot andere beslissingen. Omdat de rechter in vrijwel alle gevallen het advies van de RvdK volgde, en daarvan slechts afweek bij gewijzigde omstandigheden, lijkt het er op alsof de rechter ofwel weinig handvatten heeft om een afwijkende beslissing te nemen, ofwel de overige problematiek van het gezin dermate overheerst dat een ‘pakket’ van maatregelen geboden is, zoals hulpverlening of ondertoezichtstelling van de kinderen, een pakket dat verder gaat dan beslissingen omtrent afscherming van het kind van een mogelijk misbruikende vader alleen. Omdat we de overwegingen van de rechter niet kennen, tasten we hierover echter nog in het duister.

      Sterke punten

      Dit onderzoek is de eerste empirische studie in Nederland die zich buigt over BSKM in de context van (echt)scheidingen en conflicten over gezag en omgang. Het probleem wordt wel als dusdanig herkend, zowel in internationale literatuur als in nationale opiniestukken,33x Van Leuven 2002, p. 169-172. en in actuele rechtspraak,34x EHRM 15 december 2016 (M.P./Finland), nr. 63487/12. maar een empirisch overzicht ,zoals in deze studie, is ook internationaal nog niet gegeven. Wij hebben gebruik gemaakt van meerdere bronnen. De data die in deze studie zijn gebruikt, is afkomstig van de RvdK, rechtbanken en het Justitiële Documentatiesysteem. Door het combineren van deze bronnen hebben wij de problematiek van verschillende kanten kunnen belichten. Op deze manier hebben wij niet alleen de beschuldiging zelf maar ook de situatie van de gezinnen voor en na de BSKM kunnen schetsen. Ook kwam duidelijk naar voren dat het erg moeilijk is te weten te komen wat er precies is gebeurd, dat wil zeggen of het SKM daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

      Beperkingen

      Deze studie heeft ook beperkingen. Ten eerste bestaat de studie alleen uit zaken waarin een gezag- en omgangsonderzoek door de RvdK is gedaan. Zaken waarin geen raadsonderzoek maar wel een BSKM voorkomt, konden niet worden meegenomen. Het zou zo kunnen zijn dat wij daarom vooral de ernstiger zaken met multipele problematiek onder ogen hebben gehad, waarin de rechter inderdaad niet zonder raadsadvies wenst te beslissen. Als er daarnaast ook zaken zijn waarin de problematiek eenvoudiger is (en bijvoorbeeld alleen uit de BSKM bestaat) is het niet ondenkbaar dat de rechter die zaken wel afdoet zonder advies. Wij waren echter niet in staat om bij de rechtbanken een steekproef van familierechtelijke beschikkingen te nemen om vervolgens de zaken met een BSKM eruit te halen. Het is dus niet alleen mogelijk dat wij een zwaarder segment onderzocht hebben van zaken waarin een BSKM is geuit, ook zijn we daardoor niet in staat om uitspraken te doen over de prevalentie van BSKM in echtscheidings- en gezag en omgangszaken.

      Ten tweede waren voor lang niet alle zaken alle familierechtelijke beschikkingen aanwezig. Hierdoor is het moeilijk te overzien waar het begin en einde van de juridische strijd om de kinderen ligt, en op welk moment in deze strijd de BSKM geuit wordt. Nader kwalitatief onderzoek onder rechters en advocaten lijkt daarmee geboden.

      Uit het onderzoek blijkt dat gezags- en omgangszaken waarin een BSKM wordt geuit en waarin een raadsonderzoek wordt gedaan, over het algemeen complexe zaken zijn, waarin naast de BSKM nog meer problemen zijn binnen de gezinnen. De aard van het vermeende seksueel misbruik dat wij aantroffen was ernstig, en de kinderen gemiddeld jong. Vrijwel nooit is echter vast te stellen dat het SKM heeft plaatsgevonden of dat het SKM niet heeft plaatsgevonden. Het blijft doorgaans bij vermoedens. Dat moet een voor rechters bijzonder ondoorzichtige situatie zijn, waarin het lastig beslissen is.

      We zagen al dat er het risico is van onterechte blootstelling als de rechter besluit tot een onderzoek of het misbruik heeft plaatsgevonden, terwijl dat niet zo is, en omgekeerd, het risico op voortdurend misbruik als de rechter de vader toegang blijft geven tot het kind. Een eerdere studie liet zien dat nader onderzoek ook schadelijk is voor de kinderen, in die zin dat hoe langer het onderzoek duurt, hoe groter de schade bij de kinderen.35x Brown, Frederico, Hewitt, & Sheehan 2000, p. 849-859. De ‘Scylla en Charybdis’ van rechterlijk beslissen in dit soort zaken is daarmee verder gecompliceerd, omdat nader onderzoek om beter te kunnen beslissen, nader beschadigt. Daarbovenop blijkt uit ons onderzoek dat de Raad vaker wel dan niet oordeelt dat ook de beschuldiging zélf de kinderen beschadigt. Daarmee lijkt de groep hier onderzochte kinderen van vechtende en vechtscheidende ouders – ook nog eens gezien de additionele problemen in deze gezinnen – een bijzonder kwetsbare.

      Omdat het – blijkens ons onderzoek – voor een deel gezinnen met meerdere problemen zijn waarin een BSKM voorkomt, zouden maatregelen gericht op multiprobleemgezinnen ook toepasbaar kunnen zijn in het geval van een BSKM. Antokolskaia raadt in ieder geval maatwerk aan, waarin beslissingen in het voordeel vallen van de ouder die zich het meest redelijk opstelt in de strijd, die niet noodzakelijk de moeder is.36x Antokolskaia 2016. Ook zou het recht op omgang of contact sneller stopgezet moeten kunnen worden in een vechtscheidingssituatie. Op deze manier wordt het kind beschermd tegen het conflict tussen de ouders. Een andere studie betoogt dat interventies binnen gezinnen waar destructieve conflicten tussen ouders spelen, gericht moeten zijn op de kinderen, ouders en het sociale netwerk van de ouders.37x Visser 2016. Op deze manier worden de kinderen het beste geholpen. Het lijkt gezien ons onderzoek daarom ook belangrijk bestaande interventies aan te vullen met behandelingsonderdelen die gericht zijn op de indirecte gevolgen van het conflict, zoals minder adequaat ouderlijk gedrag en een kwalitatief verminderde ouder-kind relatie.

      Nader onderzoek

      Om de complexe en specifieke problematiek van BSKM tijdens een civielrechtelijk geschil over de kinderen, en de moeilijke positie van de rechter daarbij, nader te kunnen duiden, is het belangrijk meer onderzoek te verrichten. Gedacht kan worden aan interviews met rechters, advocaten, en hulpverleners. Interviews met rechters kunnen overeenkomsten en verschillen tussen hun ervaring en de conclusies uit deze studie uitlichten. Met name de argumenten die de rechter hanteert bij het komen tot een beslissing kunnen hierbij aan bod komen. De advocatuur is ten tweede een belangrijke bron van informatie, aangezien een advocaat een gezin voor langere tijd volgt in tegenstelling tot een rechter die slechts een momentopname te zien krijgt binnen de strijd van een gezin. Alhoewel dat vermoedelijk veel lastiger is, is het van groot belang ook de kinderen, of behandelaars van kinderen, te interviewen. Het is van groot belang uit de eerste hand te horen wat de conflicten van hun ouders en de terechte of onterechte beschuldigingen van seksueel misbruik met de kinderen hebben gedaan, en hoe beslissingen van de rechter de levens van deze ‘kinderen van de rekening’ nader hebben beïnvloed.

    • Aangehaalde literatuur en jurisprudentie
    • http://www.ad.nl/home/vechtscheiding-mag-moeder-misbruikhistorie-van-ex-melden~aee84760/ (geraadpleegd op 31 januari 2017).

    • Afifi, Boman, Fleisher & Sareen 2009
      T.O. Afifi, J. Boman, W. Fleisher & J. Sareen, ‘The Relationship between Child Abuse, Parental Divorce, and Lifetime Mental Disorders and Suicidality in a Nationally Representative Adult Sample’, Child Abuse & Neglect 2009, vol. 33, no. 3, p. 139-147.

    • Amato & Cheadle 2005
      P.R. Amato & J. Cheadle, ‘The Long Reach of Divorce: Divorce and Child Well-Being across Three Generations’, Journal of Marriage and Family 2005, vol. 67, no. 1, p. 191-206.

    • Amato & Sobolewski 2001
      P.R. Amato & J. M. Sobolewski, ‘The Effects of Divorce and Marital Discord on Adult Children’s Psychological Well-Being’, American Sociological Review 2001, vol. 66, no. 6, p. 900-921.

    • Antokolskaia 2016
      M.V. Antokolskaia, ‘Vechtscheidingen: Meer om over te vechten?’, in: M.V. Antokolskaia e.a., Actuele Ontwikkelingen in het Familierecht. Tiende UCERF Symposium, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2016, p. 27-42.

    • Bala, Mitnick, Trocme & Houston 2007
      N.M.C. Bala, M. Mitnick, N. Trocme & C. Houston, ‘Sexual Abuse Allegations and Parental Separation: Smokescreen or Fire?’, Journal of Family Studies 2007, vol. 13, no. 1, p. 26-56.

    • Baracs & Vreeburg-Van der Laan 2014
      M.N. Baracs & E.J.M. Vreeburg-Van der Laan, ‘Vechtende Ouders, Het Kind in de Knel’, Adviesrapport over het verbeteren van de positie van kinderen in vechtscheidingen. Kinderombudsman 2014.

    • EHRM 15 december 2016 (M.P./Finland), nr. 63487/12.

    • Faller 1991
      K.C. Faller, ‘Possible Explanations for Child Sexual Abuse Allegations in Divorce’, American Journal of Orthopsychiatry 1991, vol. 61, no. 1, p. 86-91.

    • Gilmore 2006
      G. Gilmore, ‘Contact, Shared Residence and Child Well-Being: Research Evidence and its implications for Legal Decision-Making’, International Journal of Law, Policy and the Family 2006,vol. 20, no. 3, p. 344-365.

    • De Jong & Bijleveld 2015
      R. de Jong & C. Bijleveld, ‘Child Sexual Abuse and Family Outcomes’, Crime Science 2015, vol. 4, no. 1, p. 34.

    • Van Lawick 2012
      J. van Lawick, ‘Vechtscheidende Ouders en hun Kinderen’, Systeemtherapie 2012, vol. 24, no. 3, p. 129-150.

    • Van Leuven 2002
      C.A.R.M. van Leuven, ‘De Relationele Aanpak Voorop bij Incestaangiften na Scheiding’, TREMA 2002, vol. 4, p. 169-172.

    • McGraw & Smith 1992
      J.M. McGraw & H.A. Smith, ‘Child Sexual Abuse Allegations Amidst Divorce and Custody Proceedings’, Journal of Child Sexual Abuse 1992, vol. 1, no. 1, p. 49-62.

    • Molnar, Buka & Kessler 2001
      B.E. Molnar, S.L. Buka & R.C. Kessler, ‘Child Sexual Abuse and Subsequent Psychopathology: results from the National Comorbidity Survey’, American Journal of Public Health 2001, vol. 91, no. 5, p. 753-760.

    • Nierop & Van des Eshof 2008
      N.M. Nierop & P. van den Eshof, Misbruik, Misleiding en Misverstanden. Onderzoeksverslag van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken over de periode 2003-2007, Zoetermeer: LEBZ 2008.

    • Smit, Antokolskaia & Bijleveld 2015
      A. Smit, M. Antokolskaia & C. Bijleveld, ‘Between Scylla and Charybdis: A Literature Review of Sexual Abuse Allegations in Divorce Proceedings’, Psychology 2015, vol. 6, p. 1373-1384.

    • Spruijt & Kormos 2014
      E. Spruijt & H. Kormos, Handboek scheiden en de kinderen: Voor de beroepskracht die met scheidingskinderen te maken heeft, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2014, p. 19-26.

    • Thoennes & Pearson 1988
      N. Thoennes & J. Pearson, ‘Summary of Findings from Sexual Abuse Allegations Project’, in: B. Nicholson & J. Bulkey (eds.), Sexual abuse allegations in custody and visitation cases, Washington, DC: National Legal Resources Center for Child Advocacy and Protection 1988, p. 1-28.

    • Thoennes & Tjaden 1990
      N. Thoennes & P.G. Tjaden, ‘The Extent, Nature, and Validity of Sexual Abuse Allegations in Custody Visitation Disputes’, Child Abuse & Neglect 1990, vol. 14, no. 2, p. 151-163.

    • Visser 2016
      M.M. Visser, The impact of destructive parental conflicts on children and their families. The role of parental availability, mother-child emotion dialogues, and forgiveness, Amsterdam: Vrije Universiteit 2016.

    • Ter voert 2016
      M. ter Voert, Scheidingen 2015. Gerechtelijke procedures en gesubsidieerde rechtsbijstand, Den Haag: WODC 2016. Factsheet 2016-2.

    Noten

    • 1 Ter Voert 2016.

    • 2 Spruijt & Kormos 2014, p. 19-26.

    • 3 Spruijt & Kormos 2014.

    • 4 Ter Voert 2016.

    • 5 Van Lawick, p. 129-150.

    • 6 Baracs & Vreeburg-Van der Laan 2014.

    • 7 Amato & Sobolewski 2001, p. 900-921.

    • 8 Amato & Cheadle 2005, p. 191-206.

    • 9 Antokolskaia 2016, p. 27-42.

    • 10 Gilmore 2006, p. 344-365.

    • 11 Molnar, Buka & Kessler 2001, p. 753-760.

    • 12 De Jong & Bijleveld 2015, p. 34.

    • 13 Afifi, Boman, Fleisher & Sareen 2009, p. 139-147.

    • 14 Advies- en Meldpunt Kindermishandeling

    • 15 In deze studie verwijzen wij naar de vader als beschuldigde ouder; dit is zelden de moeder.

    • 16 EHRM 15 december 2016 (M.P./Finland), nr. 63487/12.

    • 17 http://www.ad.nl/home/vechtscheiding-mag-moeder-misbruikhistorie-van-ex-melden~aee84760/ (geraadpleegd op 31 januari 2017).

    • 18 Via de mail medegedeeld aan de eerste auteur.

    • 19 Smit, Antokolskaia & Bijleveld 2015, p. 1373-1384.

    • 20 Thoennes & Pearson 1988, p. 1-28 en Thoennes & Tjaden 1990, p. 151-163.

    • 21 Bala, Mitnick, Trocme & Houston 2007, p. 26-56; McGraw & Smith 1992, p. 49-62; Faller 1991, p. 86-91; en Thoennes & Tjaden 1990.

    • 22 Smit, Antokolskaia & Bijleveld 2015.

    • 23 Smit, Antokolskaia & Bijleveld 2015.

    • 24 Op verzoek verkrijgbaar bij eerste auteur.

    • 25 Spruijt & Kormos 2014.

    • 26 Het wettelijke criterium voor eenhoofdig gezag is dat er een aanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of als wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is (art. 1:251a lid 1 BW).

    • 27 Spruijt & Kormos 2014.

    • 28 Ibid.

    • 29 Dertien zaken waren in het kader van hoger beroep of kort geding. Deze zaken zijn hier bij de bijbehorende bodemprocedures geteld. Alle zaken in tweede aanleg betroffen gezag en omgang, evenals acht zaken in kort geding. Eén zaak in kort geding betrof voorlopige voorzieningen.

    • 30 Eén adviesrapport kan meerdere keren naar de aard van het SKM verwijzen. In totaal wordt in 52 adviesrapporten hiernaar verwezen.

    • 31 De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen die op grond van de Aanwijzing door de officier van justitie moet worden ingeschakeld om bepaalde operationele zedenzaken te beoordelen (Nierop & Van den Eshof 2008).

    • 32 Baracs & Vreeburg-Van der Laan 2014.

    • 33 Van Leuven 2002, p. 169-172.

    • 34 EHRM 15 december 2016 (M.P./Finland), nr. 63487/12.

    • 35 Brown, Frederico, Hewitt, & Sheehan 2000, p. 849-859.

    • 36 Antokolskaia 2016.

    • 37 Visser 2016.

Citation format

Would you like to cite an article from Family & Law? You can do so using this format:

Frederik Swennen, Contractualisation of Family Law in Continental Europe, F&L July - September 2013, DOI: 10.5553/FenR/000008. www.familyandlaw.eu/doi/ 10.5553/FenR/.000008 (Last accessed: …)

ISSN

2542-5242


Print this article