Het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) is in het leven geroepen om internationale kinderontvoering tegen te gaan en is sinds 1 september 1990 voor Nederland van kracht. Het uitgangspunt van het verdrag is dat kinderen die van de ene naar de andere Verdragsstaat ontvoerd zijn zo spoedig mogelijk dienen terug te keren naar de Staat van gewoon verblijf. De rechter van de Staat waarnaar het kind ontvoerd is kan echter van dit uitgangspunt afwijken, en derhalve een verzoek tot teruggeleiding van het ontvoerde kind afwijzen, door gebruik te maken van een van de zogenoemde weigeringsgronden die zijn neergelegd in de artikelen 12, 13 en 20 HKOV. Deze bijdrage gaat in op de wijze waarop deze weigeringsgronden de afgelopen (ruim) vijfentwintig jaar in de Nederlandse jurisprudentie zijn toegepast. Uit die jurisprudentieanalyse volgt dat de weigeringsgronden in het algemeen niet (te) ruim worden geïnterpreteerd, maar dat een beroep daarop wel degelijk succesvol kan zijn. Vanwege de casuïstische aard van internationale kinderontvoeringszaken kunnen echter niet eenvoudig één of meer combinaties van factoren worden aangewezen op grond waarvan aanstonds duidelijk is dat een teruggeleidingsverzoek zal worden afgewezen. |
Article |
|
Journal | Family & Law, November 2016 |
Authors | dr. mr. Geeske Ruitenberg |
AbstractAuthor's information |
Article |
|
Journal | Family & Law, June 2016 |
Authors | Simon de Bruijn Msc, dr. Anne-Rigt Poortman and Prof. dr. ir Tanja van der Lippe |
AbstractAuthor's information |
When the Promotion of Continued Parenting and Proper Divorce Act came into force on March 2009 both married and cohabiting Dutch parents of minor children were obliged to draw up a parenting plan when they separate. Parenting plans are not enforceable for cohabiters, however. Using data from the New Families in the Netherlands survey, we examine how many former cohabiters create a parenting plan and how this compares to the number of verbal or no arrangements. We expect that child, parents and relationship characteristics are important for the likelihood that a parenting plan is constructed. Results show that more than half of former cohabiters create a parenting plan. Furthermore, former cohabiters are more likely to draw up a parenting plan if they consult a legal practitioner during their separation process. In addition, the younger the youngest child is, the more likely that former cohabiters will create a parenting plan or make verbal arrangements rather than no arrangements. That is also true for higher educated households and if they opt for residential co-parenting after divorce. Former cohabiters in a high-conflict situation are less likely to develop a parenting plan than make no arrangements. |
Article |
|
Journal | Family & Law, May 2016 |
Authors | Ulrike Cerulus and Charlotte Mol |
AbstractAuthor's information |
Op 29 september 2015 werd te Antwerpen een studiedag georganiseerd getiteld, ‘Gezinstransities vanuit het perspectief van de kinderen’. Aangezien tegenwoordig steeds meer kinderen opgroeien in een nieuw samengesteld gezin, rijst de vraag hoe kinderen deze nieuwe gezinssamenstelling ervaren en welke functies de verschillende betrokken professionals daarbij vervullen. Tijdens de studiedag stond deze vraag centraal en werd het ontstaan van een dergelijk nieuw samengesteld gezin na echtscheiding vanuit verschillende invalshoeken onderzocht. Daarbij werden de ervaringen met het ouderschapsplan in Nederland eveneens toegelicht, en dit vanuit juridisch en sociologisch standpunt. Vervolgens werden een aantal workshops georganiseerd waar onder meer de pedagogische ouderschapsbelofte met de opvoedingspiramide aan bod kwam, het juridische ouderschapsplan, het plusouderschapsplan, alsook de rol van magistraten in de familie- en jeugdrechtbanken. Tot slot vond een debat plaats tussen verschillende panelleden, zijnde prof. Frederik Swennen, mevrouw Nancy Bleys, raadgever Justitie bij het Vlaams Ministerie van Welzijn, de federaal minister van Justitie, Koen Geens en een jongerenvertegenwoordiger, Thomas van Grinsven. |
Article |
|
Journal | Family & Law, January 2016 |
Authors | Eline Smeuninx MA |
AbstractAuthor's information |
Dit artikel ontleedt het vaderschap, zowel op Belgisch als Europees niveau. Wie juridisch als vader wordt aangeduid, is niet altijd biologisch of sociaal vader voor een kind. Hoe dient de afweging van rechten en plichten voor deze verschillende vaders dan te gebeuren? |